Interview | Arend Smilde is ‘dinosaurus’ Lewis na jaren vertalen nog lang niet zat

Dit interview verscheen in Trouw op 23 februari 2015.
Onvermoeibaar vertaalt Arend Smilde het werk van auteur en geloofsverdediger C.S. Lewis. Dit voorjaar verschijnt een negentiende vertaling. ‘Bij bijna elke bladzijde denk ik: Tjonge, wat is dit goed.’

Een nieuwe C.S. Lewis? Die is er niet

De boekenkast van vertaler Arend Smilde (1960) bevat het volledige werk van de Iers-Britse auteur C.S. Lewis, en verder een enorme hoeveelheid secundaire literatuur over hem. De planken reiken tot het plafond, de boeken staan twee rijen dik. Smilde’s eigen Nederlandse vertalingen van Lewis’ boeken nemen daartussen een bescheiden plaats in. Uit de kast trekt Smilde een stapeltje exemplaren van Sehnsucht, het geheel aan Lewis gewijde academische tijdschrift. Een jaar geleden werd hij gevraagd als redacteur. Sinds die tijd heeft hij tien artikelen moeten beoordelen. Hij zegt streng: “Acht ervan waren helemaal niks, er was er maar één echt goed.”

En Smilde kan het weten, want hij is inmiddels een Lewiskenner ‘met enige internationale faam’, zoals hij zelf zegt. Wat begon als liefhebberij resulteerde in achttien vertalingen van Lewis’ werk in het Nederlands. De negentiende, een essaybundel, verschijnt dit voorjaar. Zelfs na al die boeken is Smilde nog lang niet op Lewis uitgekeken. “Gisteravond heb ik nog zitten vertalen. Bij bijna iedere bladzijde denk ik: ‘Tjonge jonge, wat is dit goed. Hoe maken we dat aan meer mensen duidelijk?’”

Aan de eettafel in zijn jarendertigwoning in het Utrechtse Tuindorp legt Smilde uit waarom hij het zo bijzonder vindt dat Lewis’ werk, ruim vijftig jaar na zijn dood, nog steeds wordt verkocht. “Ik voel nog aan mijn rug hoeveel vergeten boeken er zijn”, zegt hij, doelend op de twintig jaar dat hij in theologische antiquariaten werkte. “Het is al een wonder als er naar een boek uit de jaren vijftig gevraagd wordt, al is het maar één keer. Laat staan dat het nog steeds herdrukt wordt.”

 

Wat maakt Lewis dan zo anders dan de rest?
“Ten eerste kon Lewis gewoon ontzettend goed schrijven. Over ieder woord is nagedacht, elke zin is heel bewust geschreven. Zijn schrijfwerk is van uitzonderlijk hoge kwaliteit. Daarnaast natuurlijk de inhoud. Hij verdedigt met verve de platoonse opvatting dat de wetenschappelijk onderzoekbare wereld niet de enige is. Hij stelt het christelijk geloof niet zozeer daarvoor in de plaats, maar laat wel zien waarom het christelijke wereldbeeld voor hem het meest aannemelijk is.”

 

Zag hij zichzelf als verdediger van het christelijk geloof?
“Nou en of. Maar als je nagaat op welke manieren hij dat deed, zie je dat dat bijna steeds op verzoek van anderen was. Zodra hij even tijd voor zichzelf had, ging hij weer fantasieverhalen en gedichten schrijven. Zijn eerste science-fictionboek uit 1938, een product van zijn vriendschap met Tolkien, had Lewis een christelijke boodschap meegegeven. Hij zag dat recensenten dat vaak niet opmerkten. Maar het idee dat hij een christelijke boodschap kon meesmokkelen in populaire literatuur vond hij wel grappig. In 1940, tien jaar na zijn bekering, vroeg een uitgever hem een boek voor een populair-theologische serie te schrijven over de vraag waarom God toelaat dat er lijden in de wereld is. Het was Lewis’ eerste boek in dat genre. Naar aanleiding daarvan werd hij door de BBC gevraagd radiopraatjes te houden. Een lumineus idee, want die sloegen enorm aan.”

 

Volgens sommigen probeert Lewis het geloof rationeel te beredeneren.
“Hij hield van discussiëren, en dan zoek je goede argumenten voor je standpunten. Lewis was bijvoorbeeld gevraagd als voorzitter van de Oxford Socratic Club. Die club had als doel de voors en tegens van het christelijk geloof te bediscussiëren op strikt rationele gronden. Hun motto was: ‘Follow the argument wherever it leads’, naar het devies van Socrates. Lewis ging daar in discussie met iedereen die dat maar wilde. En daar zijn heel wat essays en boeken uit voortgekomen. Maar zijn werk is niet samen te vatten als ‘redeneringen’. Je moet rationaliteit niet verwarren met grote helderheid. Helderheid is een sterk punt van hem, en dat heeft veel te maken met de beelden die hij weet te verzinnen. Zoals bij Mozart voortdurend nieuwe en goede melodieën in zijn hoofd opkwamen, had Lewis overal meteen een nieuw en goed beeld voor. Dat is een gave.”

 

Hij was dus goed in het voor gewone mensen toegankelijk maken van ingewikkelde kwesties.
“Ja. Hij schreef ook expliciet met populaire bedoelingen, hij wilde veel mensen bereiken, dan kun je niet aankomen met uitvoerige academische teksten. Maar als je verder kijkt en zijn brieven aan sommige mensen leest, bijvoorbeeld aan zijn goede vriend Owen Barfield, dan moet je concluderen dat hij wel degelijk in staat was tot geavanceerd denkwerk. Alleen maakte hij daar zijn werk niet van.”

 

Populair bij de gewone mensen dus, maar onder theologen en filosofen heeft hij minder fans.
“Daar wordt hij over het algemeen inderdaad niet serieus genomen. Maar ik denk dat hij wordt onderschat. Als je helder schrijft, dan zijn je zwakke punten ook helder. Maar dat zijn er bij Lewis echt niet meer dan bij beroeps- filosofen. Verder is hij erg beknopt, soms ook wel kort door de bocht. Maar hij weet wel wat hij zegt, hij had alleen niet de gewoonte om het zo uitvoerig uit te werken. Ik ken zeker wel theologen en filosofen die zeer geporteerd zijn van Lewis, maar die zich er professioneel niet aan willen wagen. Daar kunnen ze niet mee aankomen in hun vakgebied.”

 

Waar komt dat dan door?
“Niet zozeer doordat hij christen is, maar vooral doordat hij populair is en bekendstaat om een paar goedkope argumenten die door zijn bewonderaars voortdurend worden herhaald op het internet. Als ze al goed zijn overgeschreven, is dat vaak juist het droesem van zijn denkwerk. Als iemand zo’n breed publiek heeft dat ook nog zulke dingen uitkraamt, kijkt men algauw daarnaar in plaats van naar de denker zelf.”

 

Als je populair bent, dan ben je verdacht.
“Ja, dat heeft Lewis heel zijn leven parten gespeeld. Hij is pas in 1954 hoogleraar geworden. Als hij niet van die populaire dingen had geschreven was dat vrijwel zeker eerder gebeurd. Want hij was echt een kanjer in zijn vakgebied. Zijn wetenschappelijke werk wordt ook door Nederlandse letterkundigen als Wim Gerritsen en Frits van Oostrom geprezen. Uiteindelijk heeft hij in Cambridge een speciaal voor hem ingestelde leerstoel gekregen.”

 

In zijn inaugurele rede omschreef Lewis zichzelf als een laatste dinosaurus, iemand die niet thuishoorde in zijn tijd.
“Lewis is inderdaad een stuk verleden dat het gered heeft tot in de twintigste eeuw en daar ook wat mee gedaan heeft. Kijk, als iemand alleen maar in z’n studeerkamer een stukje verleden zit te zijn, is dat niet zo heel interessant. Maar Lewis is juist de confrontatie aangegaan, onder meer in de Socratic Club en door die boeken te schrijven.”

 

Maar wat is het dan aan hem dat ‘een stukje verleden’ is?
“Dat hij het grotendeels door moderne wetenschap gevormde wereldbeeld doorprikt en weerstaat met grote overtuiging. Dat hij niet alleen een beetje twijfelend de scherpe randjes eraf haalt, maar er iets radicaal anders tegenover zet. Je kan zeggen dat hij in God gelooft, met alle consequenties van dien. Dat was ook toen al iets van vroeger, en dat besefte Lewis maar al te goed. Hij was iemand die het niet als een deugd zag om met de tijd mee te gaan.”

 

Er worden wel eens ‘Lewissen van de 21ste eeuw’ aangewezen. De Amerikaanse dominee en schrijver Tim Keller bijvoorbeeld, zou de nieuwe C.S. Lewis zijn volgens sommigen.
“Dat is onzin, een nieuwe Lewis bestaat helemaal niet. En daar moet je ook niet naar streven. Lewis combineerde echte geleerdheid met een hoge schrijfkwaliteit en begrijpelijkheid voor een breed publiek. Dat krijgt niemand voor elkaar.”

 

Literatuurhistoricus, schrijver en geloofsverdediger

Clive Staples Lewis (Belfast, 29 november 1898) was een Iers-Britse literatuurhistoricus, schrijver en christelijk apologeet. Hij verwierf wereldfaam met zijn zevendelige kinderboekenserie ‘De kronieken van Narnia’, maar schreef daarnaast ook veel populair-theologische boeken, zoals ‘Brieven uit de hel’, ‘Het probleem van het lijden’, en ‘Onversneden christendom’. Hij doceerde Engelse taal- en letterkunde aan de universiteit van Oxford voor hij in 1954 in Cambridge als hoogleraar Engelse literatuur van de Middeleeuwen en Renaissance werd aangesteld. Als student was Lewis atheïst, maar in 1930 bekeerde hij zich tot het christendom, mede door gesprekken met zijn vriend Owen Barfield en later met vriend en collega J.R.R. Tolkien. Op zijn beurt speelde Lewis een cruciale rol bij het ontstaan van Tolkiens ‘In de ban van de ring’. Lewis stierf op 22 november 1963 in zijn woning in Oxford. Op 22 november 2013 kreeg hij, vijftig jaar na zijn dood, een gedenksteen in de Poets’ Corner in Westminster Abbey, naast onder anderen Geoffrey Chaucer en William Shakespeare.

 

Reacties

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s