Achtergrond | Gereformeerden vonden slavernij wel prima. Liever slaaf dan katholiek
Dit artikel verscheen in het Nederlands Dagblad op 9 januari 2021.
Racisme, ‘Black Lives Matter’ en het slavernijverleden waren prominent in het nieuws in 2020. Hoe kon het dat je vroeger als christen niet zo veel problemen had met de slavernij, of die zelfs oké vond? Tegenwoordig lijkt dat onbestaanbaar, maar er was een tijd dat een heel aantal christenen slavernij prima kon verenigen met de Bijbel.
Hoe de kerk eeuwenlang slavernij verdedigde: ‘Je haalt een heiden uit de duisternis naar het licht’
Halverwege de zeventiende eeuw was Lourens Jansz. Slot weesvader in het polderdorp Graft, in de buurt van Alkmaar. Weesvader was een gerespecteerde functie, waarin hij zorg droeg voor de kinderen in het weeshuis – een vaderfiguur.
Maar Slot had zijn geld verdiend in de slavenhandel; hij was was slavenkapitein in ruste. Ooit leden hij en zijn bemanning schipbreuk. Na twaalf dagen ronddobberen in een sloep, hadden zijn mannen toen een zwarte slavin vermoord om hun honger te stillen. Dit verhaal was bekend in zijn thuisland; het had zelfs in de krant gestaan. Toch werd hij gezien als een fatsoenlijk mens, geschikt voor zo’n functie.
Er waren weliswaar dominees die zich hard maakten voor de afschaffing van de slavernij, maar dat was vooral pas in de negentiende eeuw, toen het al bijna zover was, zegt historicus Gerrit Schutte. Hij is emeritus bijzonder hoogleraar Geschiedenis van het Nederlands Protestantisme aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. In 2001 schreef hij het boek Het Calvinistisch Nederland, waarin hij uitgebreid stilstaat bij zeventiende-eeuwse gereformeerden en de slavenhandel.
Het is heel makkelijk om te roepen dat die mensen toen allemaal slecht waren. Maar voor gereformeerde dominees was onwetendheid zeker geen excuus, blijkt uit zijn boek.
diefstal van levende schepselen
‘In de zeventiende eeuw was er een aantal dominees die er heel duidelijk over waren: mensendiefstal is niet toegestaan’, vertelt Schutte. In zijn boek citeert hij een preek van de Zeeuwse predikant Bernardus Smytegelt (1665-1739), die zegt: ‘Die eenen mensch steelt (en dat soort van dieverij wort begaan in de slaafhandel) zeid God, zal zeekerlijk gedood worden. (…) Ach! mogten die menschen, die zoo verkogt, vervoert, en dikwijls daarom vermoort worden, eens spreken; zouden zij niet zeggen als eertijds Joseph: Ik ben dieffelijk ontstolen uit mijn land.’
Smytegelts stellingname en soortgelijke standpunten van bijvoorbeeld de Hoornse dominee Jacobus Hondius worden weleens gezien als sympathieke, maar geïsoleerde opmerkingen. Maar ook dat is te makkelijk, zegt Schutte. Op de Dordtse Synode (1618-1619) was de wekelijkse catechismuspreek verplicht gesteld. Alle gereformeerden hoorden elke zondag, naast de Tien Geboden, een preek over de hoofdzaken van het christelijk geloof. De uitleg in de Heidelbergse Catechismus van het achtste gebod – ‘gij zult niet stelen’ – was er behoorlijk duidelijk over, dat dat verder ging dan alleen diefstal die door de overheid bestraft werd.
Verscheidene catechismusverklaringen en ‘zondenregisters’ uit die tijd, die vele malen herdrukt zijn, zijn echter nog explicieter. Het Schat-boeck der Christelycke Leere: Ofte Uytlegginghe over den Catechismus, uit het Latijn vertaald door de scriba van de Dordtse Synode, sprak bijvoorbeeld bij het achtste gebod over twee soorten diefstal: ‘grove’ en ‘subtyle dievereije’. Onder grove diefstal valt die van levende schepselen, die verderop in het boek wordt omschreven als ‘menschen dievereij, daervan heeft Godt dese wet ghegeven, Exodus 21:16: Wie eenen Mensche steeldt, ende vercoopt, dat men hem by hem vindet, die sal des doodts sterven.’
‘paaps misdrijf’
Andere predikanten uit die tijd veroordeelden de slavernij niet, maar stelden er wel voorwaarden aan. Zo bijvoorbeeld de Zeeuwse dominee Godefridus Udemans. ‘De Bijbel zit vol met slaven, die soms ook heel mooie rollen toebedeeld krijgen, dus mag het allemaal wel’, geeft Schutte weer. ‘Het grote argument voor Udemans, en ook voor veel rooms-katholieken, was dat je in de slavernij een heiden uit de duisternis naar het licht haalt. Want een christeneigenaar moet zijn personeel christelijk behandelen en ook kerstenen.’
Bovendien, zo was ook de opvatting van de meeste juristen – onder wie Hugo de Groot – destijds, was het in veel gevallen juist veel beter dat iemand tot slaaf gemaakt werd. Als hij of zij anders ter dood gebracht zou worden of zichzelf niet kon onderhouden, was slavernij eigenlijk best genadig. Daarom protesteerden dominees uit Batavia ook, toen de Dordtse Synode zei dat de slavernij eigenlijk niet door de beugel kon. ‘Zij zeiden: slavernij, joh, jullie weten niet half wat dat is’, zegt Schutte. ‘En ze vertelden hoe zelfs slaven die ze in vrijheid hadden gesteld, weer bij hen terugkwamen en zeiden: mag ik alsjeblieft weer slaaf worden, want ik heb honger. Ik kan niet leven, zo heb ik niets aan mijn vrijheid.’
Aan de ene kant werd de slavernij door sommige gereformeerden dus veroordeeld als een ‘smerige handel’ en een typisch ‘paaps misdrijf’ (de Portugezen en Spanjaarden hadden het immers ontdekt). Aan de andere kant wezen anderen erop dat er in de Bijbel ook veel slaven voorkomen.
Udemans stelde dat je geen vrije mensen als slaven mocht verkopen, en dat je christenslaven niet mocht verkopen aan katholieken of aan heidenen. Predikant Gregorius de Raad schreef in 1665 zelfs dat gereformeerde mensen die een slaaf in bezit kregen, deze niet mochten doorverkopen (en zeker niet aan een katholiek, want dan leverde je zijn ziel direct uit aan de duivel). Ze moesten hem goed behandelen en hem het evangelie onderwijzen. ‘Dat is toch ook de enige reden voor zo’n relatie eigenaar-slaaf? Omdat Gods voorzienigheid de slaaf op die weg uit de duisternis tot het licht heeft gebracht’, schrijft Schutte daarover in zijn boek.
Degenen die de slavernij weliswaar niet vergoelijkten, maar wel toestonden, stelden dus vooral de geestelijke vrijheid boven de lichamelijke vrijheid. En dan nog was de praktijk zo weerbarstig dat zelfs Smytegelt, ondanks zijn uitgesproken standpunt, gewoon aandelen had in de West-Indische Compagnie.
gehoorzaamheid kweken
In Nederland zelf waren geen slaven; de Nederlandse slavernij vond overzee plaats, in de koloniën. Alle christelijke idealen voor de slaveneigenaren ten spijt, was de realiteit vaak anders. ‘De Europese opzichters op de plantages waren vaak formeel wel christen, maar het is de vraag hoe kerkelijk actief ze waren’, zegt Schutte. ‘En dan nog: wilden die slaven wel christen worden? Ze hadden natuurlijk ook hun eigen geloof en tradities. Je kunt ze niet dwingen.’
Iets daarvan is terug te lezen bij de Surinaamse verzetsstrijder Anton de Kom, in zijn boek Wij slaven van Suriname (1934), waarin hij de geschiedenis van de Nederlandse overheersing vertelt vanuit het perspectief van de tot slaaf gemaakten. Hij beschrijft hoe de kerken in Suriname zolang de slavernij wettelijk bestond, zich niet echt druk maakten om de kerstening van de slaven.
‘De zesendertig predikanten van de Hervormde Gemeente Paramaribo hebben van 1668 tot 1854 onder het woord ‘broeders’ nooit anderen dan mensen met dezelfde huidskleur verstaan’, schrijft hij. ‘Pas toen het einde der slavernij in zicht kwam, zag men in kerstening der zwarten op basis van het Hollandse sektewezen een middel om de zwarten, tot zelfs volgens hun kleding, onderling te verdelen. Pas toen de slavernij afgeschaft was, greep men naar de Bijbel om op spirituele gronden dezelfde gehoorzaamheid aan te kweken.’
slavenbijbel
In veel theologische discussies krijgen partijen over en weer het verwijt dat ze de Bijbel laten buikspreken. Wie slim selecteert en uitlegt, kan allerhande standpunten verdedigen met de Bijbel in de hand. Daar lijkt De Kom ook op te wijzen. Een ander voorbeeld geeft de Amerikaan Robert Jones in zijn boek White Too Long (2020), over de rol van ‘witte overheersing’ in het Amerikaanse christendom. Hij vertelt over de ‘slavenbijbel’, waarvan nog maar drie exemplaren bestaan. Het was een speciale uitgave die door christelijke zendelingen gebruikt kon worden onder slaven. De selectie – ongeveer 10 procent van het Oude Testament en de helft van het Nieuwe Testament – moest helpen om te benadrukken dat slaven hun meesters gehoorzaam moeten zijn. Verhalen die gelijkheid en vrijheid benadrukten, werden weggelaten. In de slavenbijbel vertelt het boek Exodus bijvoorbeeld wel over de slavernij van de Israëlieten en hoe Mozes de Tien Geboden ontving, maar wordt het verhaal van de uittocht uit de slavernij – waar het boek nota bene naar vernoemd is – weggelaten.
Ook onder Amerikaanse slavenhouders was het verhaal populair dat slaven er eigenlijk best goed van afkwamen bij christelijke eigenaren, schrijft Jones. ‘Afrikanen moesten dankbaar zijn voor de Amerikaanse slavernij, omdat de goedhartigheid van het christendom de gruwelijkheden van het instituut matigden.’
Een van de bekendste dominees die in de Verenigde Staten slavernij en rassenscheiding verdedigden, was Basil Manly sr. Hij was de oprichter van het Seminarie van de Zuidelijke Baptisten en de hoofdgeestelijke van de Geconfedereerde Staten van Amerika, de zuidelijke staten, die zich in 1861 afscheidden omdat ze tegen de afschaffing van de slavernij waren.
Manly beargumenteerde dat het juist Gods bedoeling was dat de witte mens over de gekleurde mens heerste. Gods plan voor de mensheid, zo was Manly’s theologie, was dat van een grote, patriarchale familie, waarin verschillende leden verschillende, door God verordonneerde rollen hadden.
‘De goddelijke orde leidde van nature tot verschillende bezigheden – sommigen tot werken, anderen tot organiseren en anderen aan het werk zetten. De geslachten en de verschillende rassen hadden hun eigen rol, zoals in een symbiotisch ecosysteem. En als alle onderdelen zo functioneerden als God het ontworpen had, bloeide dat ecosysteem en waren alle individuele leden tevreden met hun lot, omdat ze het doel vervulden waar ze voor bedoeld waren.’
kronkels
Hedendaagse christenen kunnen zich niet voorstellen dat de kerk nú met een beroep op de Bijbel slavernij zou verdedigen. Maar Schutte wil niet te makkelijk oordelen, hoewel hij duidelijk stelt dat de kerk slavernij goedpraatte. ‘Historisch gezien moet je toch zeggen dat de wereld ingewikkelder is dan de morele oordelen die wij nu op de geschiedenis leggen. We vragen ons af: waarom deden de mensen niet zoals wij? Wie het weet mag het zeggen. Maar de mens is geneigd tot alle kwaad’, zegt hij met gevoel voor gereformeerde theologie.
‘Het zijn de kronkels van mensen en die zijn er nu ook nog. Kijk bijvoorbeeld naar Lesbos, of verzin maar een plek – zijn onze huidige kronkels dan minder erg? Het is wel zwart-wit, maar het is ook ingewikkeld.’